Het verdriet van de Zuiderzee wil vooral de andere kant van het vooruitgangsdenken dat aan de bouw van de Afsluitdijk ten grondslag ligt, laten zien. Destijds was de euforie groot: door de afsluiting werd het veiliger, de inpoldering betekende meer woonruimte, meer boeren, meer bedrijven, economische groei.
Op 10 juli 1933 ging Doede Mulder naar de dijk, achter de Grote Kerk van Hindeloopen. Hij liep het IJsselmeer in en verdronk. Omdat hij een goede zwemmer was, had hij om zijn middel een riem met lood gegespt zodat hij onder water zou blijven. Op de kade had hij zijn pet gelegd.
Doede Mulder was 51 jaar toen hij stierf. Hij kon het niet verkroppen dat door de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 zijn leven als Zuiderzeevisser werd verwoest, dat hij als het ware overbodig was geworden. Hij en zijn vier vissende broers zagen het als een doodsteek voor de visserij: de Zuiderzee werd IJsselmeer, het zoute water zou eerst brak en later zoet worden, de haring en de ansjovis zouden verdwijnen, en ook de getijden. ‘Ze maken stratenmakers van ons’, had Doede gezegd. Zijn familieleden zagen dat hij steeds somberder werd en met zelfmoord dreigde. Toen zij dat aan de huisarts vertelden, was het antwoord: ‘Iemand die het zegt, doet het niet.’
Doede Mulder deed het wel.