Regisseur Nita Kersten van Orkater vroeg Sarah Sluimer een tekst te schrijven over het moederschap. Met En ze maakte een kind schreef Sluimer een lyrische monoloog voor Meral Polat, waarin een kunstenaar een kind schept en op aarde zet op een toneel, in aanwezigheid van het publiek. Voor Bellevue schrijft Sluimer een kort essay, waarin ze haar overwegingen bij het schrijven van deze theatertekst tegen het licht houdt.
Het woord ‘moeder’ is kloek, zacht, en onverbiddelijk tegelijk. Het staat als een huis, maar dan één met muren van vlees, waar je tegenaan kan rennen zonder jezelf pijn te doen. Als we het zeggen, hardop, zal er altijd een deel van ons zijn dat onmiddellijk in een schoot wil verdwijnen, ondanks de lange weg die we sinds onze eerste ademteug al hebben afgelegd.
Het moederschap is een vesting die vele vrouwen op een dag innemen: eerst heb je er een, daarna ben je er een. Om daar te komen moet je sjouwen, golven, scheuren. En daarna is er het kind, dat van jezelf is, maar toch ook helemaal niet. Het bekendste onbekendste wezen. En het krijst. En het graait. En het leeft niet zonder jou. Er wordt een duffeljas om je schouders gehangen, loodzwaar en met een grote M op je rug, terwijl je na al dat gedonder in je lijf misschien juist allerlei vellen af zou willen stropen, om zo jezelf licht en ongeschonden terug te vinden, met gespreide armen en vingers, die niets hoeven te omklemmen.
‘De bevalling is niet alleen wat mannen van vrouwen scheidt, het scheidt vrouwen ook van zichzelf,’ zei Katie Roiphe.
Die scheiding hebben we heel lang ingekleed als een transitie waarin ons lichaam ons de weg wijst, waarna de geest deemoedig volgt. Inmiddels weten we wel beter en zijn we bereid om onze boosheid, onze weerzin, maar ook onze bezeten hunkering en dat wat verder nog aan ons verzwolgen wordt aan de wereld kenbaar te maken, zonder bang te zijn voor ‘ontaard’ uitgemaakt te worden.
Niet zo lang geleden waren het nog de dokter, de oma’s en tantes, in kamers met dichte deuren, die ons er fluisterend doorheen loodsten. Nu zijn wij het zelf, hardop, koerend, jammerend, met dan weer stralende ogen en dan weer van pijn vertrokken monden.
Maar met de gebieden die we innemen, zodat we godzijdank niet langer veroordeeld worden tot de weke glimlach en lege dromerigheid die we moeders zo lang toebedeelden, is ‘de moeder’ nog niet volledig bevrijd. Want door moederschap aan de ander te tonen in al haar bloed en furie, worden we nogmaals aan dat moederlichaam vastgeketend; aan die wonderlijke aardbeving vanuit de diepte, aan dat lijf dat wonderen verricht.
En dan is het ook nog eens niet de vrouw, maar haar lichaam dat het leven schept. Zijzelf kan er niet veel aan doen, het overkomt haar allemaal maar, met een groeiend geweld dat haar individuele geest steeds verder wegdrukt. De zwangere vrouw is als een huls waarbinnen de schepping plaats vindt. Zij beslist niet of het kind hazelkleurige ogen heeft of van pure chocolade houdt. Ze zíet het kind niet eens tot het uit haar is gekomen.
De manier waarop de schepping (het kind) zich vervolgens aan haar lijf onttrekt, boezemt de wereld nog steeds angst in. ‘Liever driemaal naar het front dan één keer te bevallen van een kind,’ zegt Medea niet voor niets. De kracht en pijn, zo groots, zo vreemd nog steeds, zo dicht bij de dieren, maakt dat we degene die dit alles heeft ondergaan óók als herboren zien. Dus hebben we de moeder in het domein van de natuurwezens geplaatst, waar instincten de baas zijn. Dat betekent dus ook: weg van de overweging, weg van alles wat rédelijk is, weg van de macht buitenshuis. En bovenal: weg van het domein van de schepper.
'Schrijvers die kinderen hebben, ik begrijp ze niet,’ zegt Ilya Leonard Pfeijffer. Hij bedoelt: moeders kunnen geen kunstenaars zijn.
Om de moeder definitief van dit soort waanzin te bevrijden, zullen we haar uit het domein der natuurwezens moeten sleuren. We zullen het moederschap daarmee ook democratiseren: het geven aan iedereen die zo genoemd wil worden. De gefnuikten, verdrietigen, verlangenden. Degenen die het al lang zijn, maar zich steeds weer moeten verdedigen voor die titel. En daarom zal degene die moeder wil zijn óók kinderen moeten kunnen krijgen door taal, door wat knedende handen, onderzoekende ogen en kokende hersenen bewust kunnen voortbrengen. Zoals Oprah Winfrey al zei: ‘Het is niet de biologie die iemand moeder maakt.’
En ze maakte een kind wil de moeder verheffen. We tonen haar als schrijver, als dirigent, als muzikant, als speler en geven haar zo een nieuwe plek. Zoals Athene uit het hoofd van Zeus barstte, zo brengen wij een gedachtekind ter wereld. Een kind als mogelijkheid, een kind als tedere overweging. Een kind om vast te houden. Een kind om ook weer te laten gaan. En met het kind is ook ‘de moeder’ veranderd. Ze maakt haar kind, via haar kunstenaarschap, als zij dat zo wil. Ze is mogelijkerwijs ontketend. Onstuitbaar op weg naar wie ze wil zijn.